Het
is volgende maand alweer 45 jaar geleden dat John F. Kennedy zijn beroemdste
woorden sprak. We kennen ze nog allemaal: ‘Ask not what your country can do
for you - ask what you can do for your country.’
Toegegeven, het klinkt in Nederlandse oren wat bombastisch, maar wie heeft er
na JFK overtuigender een beroep gedaan op de morele plicht van de burger? Die
ene zin uit zijn inaugurele rede verwoordt de mentaliteit waar Kennedy voor
stond: niet zeuren, maar poetsen, geen vage praatjes, maar heldere doelen (a
man on the moon), niet bang zijn, maar schouders eronder: you can make a
difference!
Dit geloof is bijna een halve eeuw later aan renovatie toe. Niet vanwege de
verwaande idealen waarvoor JFK en zijn collega-wereldleiders bereid waren de
mensheid op het spel te zetten, maar wél omdat het moreel en de
actiebereidheid van de burger inspiratie nodig hebben.
Neem nou de Sociale Agenda, een lovenswaardig project met als doel de
belangrijkste vraagstukken van deze tijd op een rijtje te zetten en ermee aan
de slag te gaan. Duizenden reacties stroomden binnen, waaronder veel
fundamentele kritiek: over de hedonistische tredmolen waarin we onszelf maar
voortslepen zonder er gelukkiger van te worden, over de groeiende economische
ongelijkheid, over de rücksichtsloze exploitatie van het leefmilieu en de als
zodanig ervaren teloorgang van overheidsdiensten, zorg en onderwijs.
De beroemde Nederlandse onvrede, die zoveel aandacht krijgt dat het soms lijkt
dat we er niet vanaf wíllen, gutste van het scherm op www.socialeagenda.nl.
Er werd veel geklaagd. Maar er sprak ook zorg uit, betrokkenheid,
lotsverbondenheid misschien zelfs wel.
Indrukwekkend.
Maar bij nadere bestudering van de duizenden lezersreacties op de website,
stuitte ik op een groot gevoel van onmacht. Want zeg eens eerlijk. Wie van u
is er verontwaardigd uit zijn stoel gesprongen toen de zeven meest prangende
problemen van Nederland voor u op een rij werden gezet? Wie heeft er met de
vuist op tafel geslagen en uitgeschreeuwd: ‘nu is het genoeg, tot hier en
niet verder!’
Ik niet.
En u vast ook niet.
Vanwaar toch die gelatenheid? Hierover, over de typisch moderne
maatschappelijke onmacht, zijn inmiddels bibliotheken volgeschreven. Het is
allemaal herkenbaar. Ja, individualisering en rationalisering hebben de
samenleving versplinterd en moeilijk bestuurbaar gemaakt. Ja, we hollen voort
in de economische ratrace, zonder te weten waarheen. En ja, de politiek heeft
met afschudden van haar ideologische veren ook een deel van de haar
toebedachte macht laten vallen.
We zitten met zijn allen in die ene TGV naar de toekomst en niemand stuurt.
En dat vinden we toch een onprettig gevoel.
De Sociale Agenda verwoordt impliciet een onmacht die typerend is voor onze
tijd. Dit zie je al aan de manier waarop de problemen zijn geformuleerd. Een
paar voorbeelden: ‘De commercialisering van het openbare leven’,
‘Platheid, grofheid en onbenul voeren de boventoon’, ‘Vakmanschap en
ambachtelijkheid verdwijnen’, ‘Nederlanders zijn verleerd met religieuze
verschillen om te gaan.’ Het zijn stuk voor stuk generaliserende
veroordelingen van hedendaagse ontwikkelingen. Ze zijn zo algemeen
geformuleerd dat er steevast ingrijpende mentaliteits- of cultuurveranderingen
nodig zijn om ze op te lossen.
Waar komt dit type probleembenadering toch vandaan? Zou het kunnen dat we nog
altijd in stilte hopen op een revolutie? Dat we innerlijk innerlijk uitkijken
naar die grootse, meeslepende omwenteling, die alles beter maken zal?
Schuilt in de Sociale Agenda niet een oud en Messiaans verlangen naar die ene
inspirerende leider (een nieuwe Allende, een nieuwe Che een nieuwe JFK) die
voor eens en voor altijd korte metten maakt met ‘immigranten die niet
voldoende hun best doen om Nederlander te worden’, met de ‘regelzucht van
managers’ en ‘directeuren met megasalarissen’.
Hunkeren de probleemaandragers niet impliciet naar dat Grote Verhaal dat alle
Nederlanders zal verleiden tot ‘een gezamenlijker beleving van onze
beschaving’, het ‘uitstellen van behoeftebevrediging’ en het opgeven van
al die ‘clips met schaarsgeklede vrouwen’?
De sociale agenda is in elk geval niet tot stand gekomen vanuit de moderne ‘de-maatschappij-dat-ben-jij’-gedachte.
Slechts een paar deelnemers van het debat op de Sociale Agenda-site beschouwt
zichzelf als mede-eigenaar van de problemen. De Volkskrantlezer steekt, zo
constateerde panellid en hoogleraar economie Henriëtte Maassen van de Brink
al, de hand ‘vooral in andermans boezem’.
Ook al zijn de vraagstukken in de we-vorm opgesteld, (bijvoorbeeld: hoe worden
we betere burgers?) toch liggen de problemen vooral bij anderen. Het zijn de
media, de overspannen jonge ouders, de losbandige singles, de koopzieke
consumenten en alle andere grove graaiers die ‘onze’ beschaving om zeep
helpen.
Met onze oude probleembenadering zeggen we impliciet dus dit:
1. Het probleem is te groot.
2. We weten niet hoe we het moeten oplossen.
3. Het probleem wordt veroorzaakt door anderen.
Ons, de Volkskrantlezende, welwillende burgers, overkomt het allemaal en er is
maar één instantie die het voor ons op kan lossen en dat is…
De overheid.
Jawel, want hoewel het vertrouwen in de regering ook op het Volkskrantforum
klein is, blijven de ogen toch op Den Haag gericht als het om de oplossingen
gaat. Veel respondenten menen dat de overheid de Sociale Agenda moet oppakken,
liefst door middel van harde actie, door middel van afdwingen en optreden.
Zo klinkt duidelijk de wens dat de overheid de Nederlandse culturele
identiteit in ere moet herstellen en uitdragen via het onderwijs. Het nieuwe
(of eigenlijk nog het oude?) maakbaarheidsgeloof gaat soms nog verder: Den
Haag zou files moeten bestrijden door mensen te verbieden verder dan 25
kilometer van hun werk te wonen, of de overbevolking tegengaan middels een
verbod op kinderen krijgen.
Het idee dat de overheid de oplossing moet verzorgen, heeft alles te maken met
het soort oplossing dat we verwachten. ‘Als het niet structureel wordt
aangepakt, laat dan maar’ blijft een populaire gedachte. Hierdoor blijven we
geneigd de benodigde oplossingen zozeer op te blazen dat ze langzaam opstijgen
in de ijle sferen der abstractie om ons tenslotte te ontglippen.
We maken de problemen én de eventuele oplossingen zo alomvattend dat we ze
niet meer kunnen overzien, niet meer kunnen hanteren en geen alternatieven
meer kunnen bedenken. ‘We weten niet hoe het wél moet’, heet het
letterlijk in de Sociale Agenda. Zonder perspectief op dé maatschappelijke
verbetering richten we ons gedesillusioneerd op ons eigen leven. En denken
snel tevreden aan ons eigen mooie huis, aan onze baan en onze auto en aan het
LCD-scherm thuis.
En dat was nou juist niet de bedoeling. De Sociale Agenda wilde juist richting
geven en verandering mogelijk maken. Het woord Agenda is afgeleid van het
Latijnse ‘agere’, wat handelen of doen betekent. Agenda betekent actie!
Maar hoe ondernemen we actie als we niet weten hoe?
Hoe ontsnappen we aan de onmacht?
Als we op zoek willen naar een nieuw uitgangspunt voor maatschappelijk actie,
dan helpt het onze onmacht te beschouwen als een aanpassingsprobleem. Ons
probleemoplossend vermogen loopt domweg achter bij de modernisering. Geen
wonder, gezien het duizelingwekkende tempo waarmee de westerse samenleving de
afgelopen vijftig jaar is veranderd.
Deze gedachtelijn volgend zou het zomaar kunnen zijn dat we onmacht voelen
omdat de oude manier van problemen benaderen (liefst zo structureel mogelijk)
ongeschikt is om de vraagstukken van de moderne samenleving mee aan te pakken.
Misschien zijn de oude verwachtingspatronen ten aanzien van de mogelijke
oplossingen wel veel te groots en meeslepend voor de complexiteit van de
nieuwe tijd. En misschien verwachten we wel domweg veel te veel van onze
overheid.
Kunnen we niet zonder ‘structurele aanpak’, zonder ‘grote verhalen’,
zonder ‘sterke leider’, zonder het hijsen van een nieuwe dogmatische vlag?
En toch het goede doen?
Waarom niet?
Waarvandaan komt toch die verlammende maar o zo overheersende gedachte dat wat
je als individu doet, ‘geen zoden aan de dijk zet’ of ‘niet meer is dan
een druppel op de gloeiende plaat’?
Komt het mooiste wat de mensheid te bieden heeft niet juist voort uit
particulier initiatief? En is voor de meeste mensen ook niet juist het
particuliere reden tot de voor actie noodzakelijke verontwaardiging?
Voor wie zijn algemene abstracties reden tot opstand? Pas vanuit de
verontwaardiging over een enkel geval kan de motivatie ontstaan om de
problemen ook groter te willen aanpakken.
Ik bepleit hier een moderne manier van probleembenadering waarbij we ‘het
kleine’ als uitgangspunt nemen. Het kleine als moreel startpunt voor actie.
Ik bedoel dat we moeten stoppen met klagen over de managementlaag die onze
beroepseer aan zou tasten, om voortaan onze eigen manager met haar neus op de
feiten te drukken. Dat we ‘druk, druk, druk’ uit ons vocabulaire schrappen
en voortaan tijd maken voor vrienden en familie.
De wil tot samenleven is de basis van elke beschaving. Ook samenleven begint
klein, in de persoonlijke verhouding tot de ander. Daarvoor moeten we ons
verantwoordelijk voelen: voor het drama en voor het geluk van de mensen in
onze directe omgeving, of dat nou thuis is of op het werk of op straat.
‘Klein en meeslepend’, dat zou wel eens de weg uit het gevoel van
machteloosheid kunnen zijn.
Wees zelf de verandering die je graag zou willen zien in de wereld, heeft een
wijs man eens gezegd. Zo ligt in het kleine het begin van de oplossing voor de
vraagstukken op de Sociale Agenda. Hak de problemen in behapbare brokken. Pak
wat u het meest raakt en doe er iets aan.
Wie goed oplet, ziet dat ‘het kleine’ al aan een opmars bezig is. Op de
webpagina’s van de Sociale Agenda zijn vele kleinoden van individueel
plichtsbesef te vinden. Een tip bij opvoedingsproblemen: ‘vraag om hulp,
bied hulp aan’. Een oproep voor concrete aanpak: ‘windmolengevechten daar
schieten we niets mee op’. En één lezer heeft het al over ‘individueel
creatief zijn ten dienste van de samenleving’.
Het praktisch idealisme, dat aan de weg timmert via de nieuwe omroep Llink,
past ook in de trend. Aan groots en meeslepend hebben de praktisch idealisten
in elk geval een broertje dood. Het is idealisme á la carte, vaak met een
puur persoonlijk motief.
Het kleine wint terrein, zelfs in de publieke sector. GroenLinks-senator Jos
van der Lans stelt voor te gaan bouwen aan een ‘nieuw paradigma’ waarin
‘de kleinst mogelijke organisatorische eenheid’, ofwel de relatie tussen
burger en publieke dienstverlener, het uitgangspunt moet zijn. Direct
menselijk contact moet een einde maken aan de bureaucratische introversie en
de institutionele afstandelijkheid van het heden.
De heldhaftige professionals die Van der Lans in zijn recente boek ‘Koning
Burger’ als sparringpartner tegenover deze Koning Burger zet, worden in deze
visie het gezicht van wat je ‘de persoonlijke overheid’ zou kunnen noemen.
Een overheid die het kleine eert en het individueel initiatief van haar
medewerkers de ruimte geeft. Als dit paradigma doorzet, dan kunnen we
binnenkort weer wat verwachten van de publieke dienstverlening.
We moeten de kracht vinden te handelen naar wat we belangrijk vinden. Die
kracht is mijns inziens gelegen in de persoonlijke verontwaardiging.
De Sociale Agenda heeft velen aan het denken gezet. Nu is het tijd voor
ageren, voor actie. Loop de agendapunten nog eens langs. Kijk, de woorden van
JFK indachtig, naar wat ú kunt doen. Niet dus voor ‘your country’, niet
voor ‘freedom’, of een ander abstracte algemeenheid, maar in het klein,
voor uzelf en uw lotgenoten.
Op
dit artikel berust copyright! © 2006 de Volkskrant