Start De Argumentenfabriek Vrij Nederland Helder Denken Artikelen Radio & TV Contact | |
Ruimte voor professional is pure ideologische kitsch
De publieke dienstverlening wordt niet beter door professionals de vrije
hand te geven. Expliciete gedragsregels zijn onontbeerlijk, betoogt Kees
Kraaijeveld.
Het is ze gelukt. Een paar honderdduizend Nederlanders hebben zichzelf heilig
laten verklaren. Het zijn de gezinsvoogden, de verpleegkundigen en de
loketbeambten. Het zijn de vakmensen die dagelijks onze boeven vangen en onze
jeugd onderwijzen. Het zijn, in goed Nederlands, de 'professionals'.
Na jarenlang te zijn uitgebuit door bezuinigende politici en reorganiserende
managers, zijn de professionals in opstand gekomen. Een aantal opinieleiders
wist de onvrede 'op de werkvloer' te mobiliseren en gaf de professionals weer
zelfvertrouwen. De professionals staan eindelijk op de barricade.
En wat willen ze?
Ze willen af van de manager. Ze willen af van het 'bedrijfsmatig' werken. Ze
willen af van de administratieve rompslomp.
Ze willen meer geld. Ze willen hun beroepseer terug. Ze willen, zoals dat heet:
'ruimte voor de professional'.
Het is een succesvolle revolutie. Want ineens wil iedereen 'ruimte voor de
professional'. Zelfs de politici die de professionals de afgelopen jaren
overspannen hebben gemaakt met stelselwijzigingen, wetten en formulieren, zijn
om.
De politiek schuift het 'ruimte voor de professional' naar voren als panacee
voor de misère in de publieke dienstverlening. Als de professional maar de
ruimte krijgt, dat komt het vanzelf weer goed. En dus wordt de professional
ineens op een voetstuk geplaatst. Van de PvdA tot de VVD, van GroenLinks tot het
CDA; de boodschap dat de professional de ruimte moet krijgen, zal in geen
verkiezingsprogram ontbreken.
Het succes is begrijpelijk. De revolte komt voort uit terechte
observaties. Ja, de publieke sector is suf gereorganiseerd. Ja, de
administratieve rompslomp maakt het werk van de professional er niet leuker op.
En ja, het vertrouwen tussen burger en overheid is zoek.
Het is ook terecht dat de professionals respect eisen voor hun
vakbekwaamheid. Het is logisch dat de leraren Engels van het stedelijk gymnasium
zich niet door Den Haag willen laten voorschrijven welke boeken ze gebruiken. En
de neuroloog zit niet twaalf jaar met haar neus in de boeken, om de
zorgverzekeraar te laten beslissen welke medicijnen ze moet voorschrijven.
Vakmanschap is meesterschap. Bezien met de nostalgische softfocus van de oude
Grolschreclame wil iedereen wel 'ruimte voor de professional'. Een ruimte gevuld
met vakkennis, vrijheid en vertrouwen.
Klinkt prachtig.
Maar het is pure ideologische kitsch.
'Ruimte voor de professional' zou een goed idee zijn, als alle professionals van
Nederland zouden deugen, zowel vakinhoudelijk als qua mentaliteit. Maar anders
dan het huidige discours ons wil doen geloven, zijn de meeste professionals geen
heiligen.
Hoewel er veel wordt geklaagd over het gebrek aan vakinhoudelijke kennis van de
moderne professional, schort het in de publieke sector vooral aan vakmensen met
de juiste mentaliteit. Professionals met een professionele instelling zijn met
een lantaarntje te zoeken. Ze zijn er wel, maar binnen de publieke instellingen
worden deze échte vakmensen, meestal liefkozend, 'de gekken' genoemd. Het gaat
om een kleine minderheid. De andere professionals zijn niet gek.
Zeg nou zelf. Als alle professionals de juiste mentaliteit zouden hebben, en
stevig, vriendelijk en hulpbereid zouden zijn, dan zou de Nationale Ombudsman
toch niet zoveel klachten krijgen over zoiets basaals als bejegening?
Toch gaat negentig procent van de klachten hierover: over onbehoorlijke
bejegening en de manier waarop de 'professionals' omgaan met klachten en
kritiek. De burger voelt zich niet erkend als persoon, niet met respect
behandeld en niet serieus genomen.
Het beeld dat de Ombudsman schetst van de publieke dienstverlener is allerminst
dat van een heilige. Integendeel. De professional heeft weinig
invoelingsvermogen, is moeilijk te bereiken en komt zijn afspraken niet na. En
dat moet de ruimte krijgen?
Nee, als we willen dat de publieke dienstverlening verbetert (en dat willen
we allemaal al tenminste dertig jaar) dan verdienen de meeste professionals
helemaal geen ruimte. Niet zolang die ruimte niet eerst wordt gevuld met een
professionele mentaliteit. En omdat de honderdduizenden professionals in
overheidsdienst niet vanzelfsprekend over het benodigde moreel kompas
beschikken, moet die mentaliteit worden vormgegeven met een sterke
organisatiecultuur.
Dit is makkelijker gezegd dan gedaan. Alleen al het begrip
organisatiecultuur. In de vele definities die ervan bestaan, gaat het altijd
over 'waarden en normen' en de manier waarop deze het gedrag van de professional
beïnvloeden. Ga daar maar eens aan sleutelen.
Het is dan ook geen wonder dat de bovenbazen altijd dezelfde
gedachtesprong maken als het op de organisatiecultuur aankomt. Als de
organisatiecultuur anders moet, pakken ze liefst de organisatiestructuur aan. In
plaats van met een visie op andere waarden en normen en ander gedrag, komen ze
met voorstellen voor minder ambtenaren, ontkokering en ketensamenwerking. Het is
nu eenmaal makkelijker de 'harde' factoren aan te pakken, door diensten die
moeten samenwerken in één gebouw te zetten, dan dat je 'soft' gaat proberen de
mensen die er werken de waarde van samenwerking te laten inzien.
Maar het is ook verkeerd. Als de organisatiecultuur het hoofdprobleem is - en
dat is het - dan moeten we die cultuur aanpakken. En dat is de afgelopen dertig
jaar onvoldoende gebeurd.
Ons huidige kabinet weet dit. 'De maatschappelijke (…) wens om te komen tot
een culturele verandering kan de rijksoverheid niet naast zich neer leggen',
schreef minister Remkes eind 2002 al. En hoewel het project 'Andere Overheid'
zonder aandacht voor de organisatiecultuur van start ging, wordt nu expliciet
een cultuuromslag beoogd.
De nadruk ligt hierbij - terecht – op de restauratie van de mentaliteit
van de professional. Zo moeten ambtenaren sinds maart bij indiensttreding weer
een eed of belofte afleggen. Een speciaal opgerichte morele waakhond, het Bureau
Integriteitsbevordering Openbare Sector (BIOS), heeft een ontroerende morele
gedragscode opgesteld om de 'esprit de corps' nieuw leven in te blazen.
Daarnaast wordt op ministeries, in gemeentes, scholen en ziekenhuizen in
allerlei programma's gewerkt aan de organisatiecultuur in brede zin. Die moet
vooral flexibel, omgevingsgericht, resultaatgericht en samenwerkingsbereid
(FORS) worden.
Klinkt mooi. Maar gedragscodes hebben we al vele jaren en hoe voorkom je nou dat
het blijft bij een papieren organisatiecultuur? Hoe voorkom je dat de dienaren
van 'de autistische staat' onder het mom van cultuurverandering op de hei weer
naar hun eigen navels gaan zitten staren?
'Cultuur moet je doen', luidt het eenvoudige antwoord. Gedragscodes moeten
worden uitgewerkt tot concrete gedragsregels. Een voorbeeld:
• Stel u voor met naam en functie
• Wees vriendelijk en spreek de klant aan met u
• Praat niet óver mensen maar mét mensen
• Geef eerlijke informatie en vermijd vakjargon
• Geef persoonlijke informatie onder vier ogen
• Geef aandacht en toon begrip
• Luister naar kritiek en ga in op de inhoud
• Doe wat u zegt en houd u aan de afspraken
Nu denkt u natuurlijk: dat spreekt toch verdorie vanzelf!
Maar dat is dus helaas niet zo. Als deze eenvoudige regels zouden worden
nageleefd, dan zou de Ombudsman het namelijk een stuk rustiger hebben.
Niets spreekt tegenwoordig nog vanzelf. Hoe een 'professional' zich behoort te
gedragen ook niet. Door de teloorgang van de collectieve tradities is onze
samenleving de vanzelfsprekendheid voorbij.
Om de dagelijkse omgang toch leefbaar te houden, moeten regels worden geëxpliciteerd.
Je ziet het in de VS: expliciete dos and don'ts voor alles. Juist om samen te
kunnen leven ondanks alle diversiteit, moeten ook wij naar een expliciete
samenleving. We moeten de gedragsregels, die voorheen vanzelf spraken, opnieuw
verwoorden en uitdragen.
Maar dat vindt nog lang niet iedereen.
En de meeste professionals al helemaal niet. Het is interessant te zien op
hoeveel weerstand expliciete gedragsregels nog stuiten. Kijk nog even naar de
regels hierboven. Niemand kan daartegen zijn, zou je denken. Maar toen het
Ziekenhuis Walcheren, uit wiens gedragscode ik deze regels heb gepikt, de code
onlangs aan haar personeel stuurde, was het huis te klein. De professionals
waren woedend. Ze vonden de gedragscode betuttelend en beledigend.
Geen wonder. De meeste professionals denken van zichzelf dat ze dit soort
basisbeleefdheden altijd al toepassen, ook al bewijst klantenonderzoek dat het
niet zo is. De professional wil zelf bepalen wat goed is, ook al hebben
eenvoudige zaken al bejegening en een professionele attitude weinig met
vakinhoud van doen.
Door dit gebrek aan zelfkritiek, hebben de professionals in de semi-publieke
sector geen professionele organisatiecultuur kunnen neerzetten. Ze noemen
zichzelf 'professional', zonder te beschikken over de vereiste professionele
instelling. Ze willen 'hun eigen vak uitoefenen', zonder zich te
verantwoordelijk voelen voor de organisatie waarin ze werken. Ze willen ruimte,
zonder regels.
Het Zeeuwse ziekenhuis, dat beseft de directie achteraf ook wel, had hier
natuurlijk voorzichtiger mee om moeten springen. Gedragsregels zijn onmisbaar
voor een sterke organisatiecultuur, maar nog belangrijker is de manier waarop ze
tot stand komen. In plaats van de gedragscode zelf op te stellen tijdens een
strategiesessie met het management, had het ziekenhuis natuurlijk de
professionals, en liefst ook de klanten, bij de totstandkoming van de code
moeten betrekken. Dat is precies wat ze in Vlissingen nu alsnog willen gaan
doen.
Professionals hebben regels nodig. Concreter is beter, geldt hierbij. Want
abstracte regels zoals 'klantgericht werken', kun je niet omhelzen, zonder dat
je samen afspreekt in welk gedrag zo'n attitude zichtbaar moet worden. Het is
een van de wijze lessen van de gedragstherapie: als je wilt dat iemand
verandert, zeg hem dan niet dat hij anders moet zijn, maar vooral wat hij anders
moet doen.
Alleen zo weten professionals waar ze aan toe zijn. En dat is nodig, want
'ruimte' mag leuk klinken, maar is in de praktijk vaak meedogenloos. Het is
alsof je een in de dierentuin geboren Pandabeer uitzet, zonder het dier eerst te
leren hoe het zichzelf moet redden. Van een professional die jarenlang gekooid
is geweest in een bureaucratie mag je ook niet verwachten dat deze
vanzelfsprekend zijn mentaliteit aanpast. Zorgvuldigheid verandert niet zomaar
in resultaatgerichtheid. Geïnstitutionaliseerde argwaan niet in persoonlijke
aandacht.
Expliciete gedragsregels zijn niet alleen beter voor de professional, ze
scheppen ook duidelijkheid voor de burger. Als je op een poster aan de muur kunt
lezen aan welke regels een professional zich heeft te houden, dan is het
makkelijker er iets van te zeggen als de betrokkene over de schreef gaat.
Heldere regels geven ook aan wat de burger níet van de professional kan
verwachten, geen vriendjespolitiek bijvoorbeeld. Expliciete regels helpen zo ook
de te hoge verwachtingen van de burger wat te matigen.
Het lijkt mij de taak van de professionals zelf, te laten zien dat 'ruimte voor
de professional', meer moet zijn dan het kitscherig cliché waarmee politici
straks de boer opgaan. De professionals zelf moeten over hun aversie tegen
regels heen stappen, vanuit het besef dat zonder onderling afgesproken regels
van ruimte en eigen verantwoordelijkheid geen sprake meer kan zijn.
De échte professional kan hiermee alsnog de barricades op. Niet zozeer in een
revolte tegen politiek en management, maar vanuit de notie medeverantwoordelijk
te zijn voor de eigen organisatiecultuur. Niet zozeer met de eis om ruimte voor
zichzelf, maar vanuit het verlangen eindelijk eens in een professionele
organisatie te mogen werken.
Wil die echte professional dan nu opstaan?
Op
dit artikel berust copyright! © 2006 de Volkskrant | |
|